Geloven & vertrouwen
Wat verstaat de Bijbel onder ‘geloven’?
In de Bijbel is het woord ‘geloven’ een centraal begrip. Het lastige is echter dat het woord ‘geloven’ vandaag anders wordt gebruikt dan in de tijd waar de Bijbel geschreven werd. Als iemand vandaag zegt ‘ik geloof’ bedoelt hij meestal ‘ik vermoed’ of ‘ik neem aan’. In elk geval kleeft de gedachte van onzekerheid er aan vast: ‘Ik weet het niet, ik geloof maar dat zo is.’
In de Bijbel wordt ‘geloven’ meer in de zin van ‘vertrouwen’ gebruikt. Wat is het verschil tussen geloven en vertrouwen? Geloven is primair gericht op een gedachte of uitspraak die de gelovige als mogelijk of zelfs als waar beschouwt. Zo is bijvoorbeeld de uitspraak “Ik geloof dat God bestaat” een gedachte of een leerstellige uitspraak die zich niet laat bewijzen; de een gelooft er stellig in, de ander minder, en weer een ander helemaal niet. Maar het onderwerp van mijn geloof – dus waar ik mijn geloof richt, is een abstract ding of een leer maar geen persoon.
Bij geloven in de zin van vertrouwen gaat het niet om een bepaalde waarschijnlijkheid die ik intellectueel of gevoelsmatig als klein of hoog inschat. Het gaat om een bewuste stap van vertrouwen die je in een persoon stelt. Gesteld dat iemand in een brandend huis vast zit en alleen door het ingrijpen van een brandweerman uit zijn situatie gered kan worden, helpt het hem niet veel als hij de theoretische waarschijnlijkheid van zo’n redding klein of groot acht. Wat telt is enkel de geloofsstap die hij neemt te vertrouwen in de brandweerman. Hij legt zijn leven vertrouwensvol in handen van deze person. Deze dimensie van bewust geloven (of vertrouwen) in de persoon van God is het waar het om gaat.
Ter illustratie en leuk historisch voorbeeld: Charles Blondin kreeg 1859 wereldberoemdheid als koorddanser toen hij op een 340 meter lange roop over de Niagara waterval liep – zonder vangnet! Op gegeven moment vroeg Blondin het publiek of ze konden geloofden dat Hij geblinddoekt naar de andere kant van de waterval kon lopen. “Ja, wij geloven dat je dit kunt”, zeiden sommigen; anderen waren wat sceptischer: “Nee, wij geloven niet dat je dit kunt.”
Afijn, Blondin liep geblinddoekt over de waterval heen en weer terug om vervolgens een andere vraag te stellen: “Geloven jullie dat ik ook een persoon op mijn rug naar de andere kant kan dragen?” – “Ja, dat geloven wij!”, riep de menigte.” Daarop Blondin wees naar één van de toeschouwer en zei tegen hem: “Als je het gelooft, kom dan naar mij! Ik zal je dragen.” “Geen sprake van!”, was zijn antwoord. “Ik geloof het alleen maar.” Eigenlijk wilde hij zeggen: “Ik geloof dat je het kunt maar ik vertrouw je mijn leven niet toe.” Blijkbaar had toen alleen Blondins manager voldoende vertrouwen om zijn leven in de hand (of beter op de rug) van Blondin te leggen. Waarom? Hij kende hem door en door – het was geen blind of naïef vertrouwen maar wel een bewuste stap. Zijn kennis van en ervaring met Blondin waren de basis van zijn vertrouwen.
Dit voorbeeld illustreert dat geloven een kwestie van vertrouwen is. En dat vertrouwen gebaseerd is op betrouwbare informatie en ervaring.
Laten we dit voorbeeld toepassen op het geloof in een leven na de dood. Het is één van de basics van het christelijke geloof dat Jezus eeuwig leven geeft en dat Hij ons veilig bij God kan brengen. In Joh. 14:6 zegt Jezus:
Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij.
Dit betekent dat wij erop vertrouwen dat Jezus de enige is die ons over de kloof van de dood kan dragen en ons nieuw en eeuwig leven zal geven.
Dit zijn nogal exclusieve woorden die misschien bepaalde irritaties kunnen oproepen. Als wij echter de vraag stellen hoe betrouwbaar deze beloften van Jezus zijn, worden wij gewezen naar een aantal verhalen uit het Nieuwe Testament. Wij kunnen deze verhalen ook zien als een verzameling van oog- en oorgetuigen, van mensen die 2000 jaar geleden ongelofelijke dingen zelf hebben gezien en gehoord. Van de vele wonderen die Jezus verricht heeft vallen zijn dodenopwekkingen bijzonder op. Hij hoeft maar één woord te spreken (Sta op!) en de overledene komt weer tot leven (Luk. 7:14; Luk. 8:54; Joh. 11.43).
Hoewel deze dodenopwekkingen aan zich al bijzonder zijn, is de opstanding van Jezus zelf absoluut uniek en buitengewoon bijzonder. Waarom? De genoemde personen die door Jezus werden opgewekt (een jong meisje, een jonge man en Lazarus) zijn later ook weer gestorven. De macht van de dood werd maar tijdelijk tegen gehouden. Maar Jezus heeft – zo wordt het ons door de kroongetuigen verteld – de dood overwonnen en was instaat nieuw leven te geven (Joh. 20:22).
De hele kwestie van de betrouwbaarheid van Jezus staat en valt met zijn eigen opstanding (1Kor. 15:12-19). Kernachtig constateert Paulus: “Als Christus niet is opgewekt, is ons geloof zinloos” (1Kor. 15:17).
De vier evangelie-verhalen kunnen wij ook opvatten als een verzameling van getuigenverklaringen van wat Jezus gezegd en gedaan heeft. De lezer kan zich zelf een beeld vormen in hoeverre Jezus betrouwbaar of geloofwaardig is. Zo kan een spannende zoektocht naar geloof en betrouwbaarheid beginnen. Waarom spannend? Omdat herhaaldelijk gebleken is dat de Opgestane zich te kennen heeft gegeven aan hen die Hem zoeken.