
Dopen, waarom en hoe?
Dopen in de Kruispuntgemeente
Vragen die kunnen spelen:
Het is een ritueel. Symbool voor wat God belooft te doen – niet zo zeer wat de mens gedaan heeft.
Letterlijk betekent dopen ‘in- of onderdompelen’, zoals je een kwast indompelt in een pot verf of een theezakje in heet water. Het belangrijke hierbij is het element waar je iets of iemand in indompelt, bijvoorbeeld in de verf of in water.
Het verrassende is echter dat in de doopopdracht van Jezus in Mat. 28:19 niet staat dat mensen gedoopt worden in water maar in een naam. Beter gezegd in de persoon van de Vader, Zoon en Heilige Geest. Wie gedoopt wordt, komt in verbinding met de drie-ene God.
Hier moeten wij echter onderscheid maken tussen symbool en werkelijkheid, of tussen de doop als ritueel en de doop als een heilshandeling. Het waterritueel wordt door mensen uitgevoerd, de herschepping heil is het werk van God.
Dit betekent: het ondergaan van een ritueel leidt niet automatisch tot heil in Christus. En andersom: als het ritueel ontbreekt, heeft dit geen invloed op mijn heil.
Inderdaad gaat het primair om het geloof in Jezus Christus. Alleen door het geloof komt iemand tot heil. De doop is (althans in het protestants denken) alleen een symbool of zegel. Feit is echter dat de doop terug gaat op een opdracht van Jezus (Mat. 28:19). Het is geen uitvinding van de kerk. De vraag is wat de betekenis en functie van dit symbool is.
Hier worden veel antwoorden gegeven die zo eenvoudig door de Bijbel gesteund worden:
belijdenis, ….
De doop en het geloof horen volgens ons begrip van de Bijbel onlosmakelijk bij elkaar. Dit betekent dat wij niet zomaar kinderen dopen maar kinderen van ouders die te kennen hebben geven dat zij in het verbond met God leven. Of andersom gezegd: omdat de ouders door het geloof in het verbond bij God horen, mogen hun kinderen gedoopt worden. Hierbij staat de doop als zichtbaar teken dat het kind via zijn ouders ook bij God hoort. De doop is hier een heilsbelofte die God naar dit kind uitspreekt. De bedoeling is dat ouders hun kinderen duidelijk kunnen maken wie hun God is en welk heil Hij hen belooft te geven als het later deze beloftes door geloof tot eigen maakt. In een doopdienst worden daarom aan de doopouders verschillende vragen gesteld die met deze beloftes samenhangen.
Als je van plan bent je kind te laten dopen, neem dan contact op met het kerkelijk bureau. Het is zeer zinvol om de doopaanvraag samen met de predikant te bespreken. Waarom? Uiteraard gaat het om allerlei praktische vragen rondom een doopdienst; maar vaak is het een zoektocht naar de juiste aanpak wanneer beide ouders op verschillende wijze tegen het geloof in Christus of tegen de doop aankijken.
Nogmaals: de minimale voorwaarde voor de doop in de Kruispuntgemeente is dat één ouder gedoopt moet zijn.
Wij dopen in overleg met de doopouders en de kerkenraad (predikant).
Wij bidden regelmatig in een kerkdienst met de gemeente speciaal voor een (nieuwgeboren) kind om Gods zegen en bescherming en dat het God mag leren kennen als zijn Schepper en Verlosser.
Wij gebruiken echter voor deze ceremonie niet het begrip ‘opdragen’ omdat opdragen formeel een integraal onderdeel van een volwassendoop theologie is. Wij willen zodoende voorkomen dat het opdragen een soort gelijkwaardige optie voor de kinderdoop is waar ouders kunnen kiezen.
Inhoudelijk doen wij tijdens een kinderdoop eigenlijk hetzelfde dan wat er bij het ‘opdragen’ gebeurd: wij danken voor het nieuwe leven, leggen het kind in Gods handen, ontvangen het kind uit zijn handen terug om als ouders en gemeente voor het materiele en geestelijke leven zorg te dragen; wij bidden om Gods bescherming en zijn zegen voor dit kind – en vooral dat het tot eigen geloof mag vinden.
Daarmee komt de vraag wat de meerwaarde van de (kinder)doop eigenlijk is.
Deze vraag hangt samen met de betekenis van de doop.
Dit vormt normaliter geen probleem. Laten we gewoon de wederzijdse gedachten bespreken. Neem contact op met de predikant en/of wijkouderling.
Dopen door onderdompeling wordt normaliter niet toegepast bij een doop aan kinderen. Theoretisch zou dit in overleg met de kerkenraad mogelijk zijn. Wij hechten er waarde aan dat de doop in de kerkzaal wordt bediend. Over de kwestie ‘onderdompelen – besprenkelen’ kun je HIER meer lezen.
Dit is lastig. In onze kerkorde hechten wij grote waarde aan de gedachte dat de doop maar één keer wordt bediend. Er zijn echter in onze kerk verschillende mogelijkheden om je geloof te belijden. Dit hoeft niet beperkt te zijn op de volwassendoop. Graag kunnen we hierover doorpraten.
Ja. Sinds 1961 bestaat een afspraak tussen vele christelijke kerken (bijvoorbeeld RKK, Herv. Kerk, Geref. Kerken) om elkaars doop te erkennen die aan drie voorwaarden voldoet: 1) dopen onder aanroepen van de drie-ene God (Vader, Zoon, Heilige Geest); 2) dopen met water (ongeacht de hoeveelheid of vorm); 3) dopen door een van de kerk aangewezen ambtsdrager.
Uiteraard erkennen wij de doop van kerken die een volwassendoop (of geloofsdoop) praktiseren. Het probleem bestaat eerder andersom omdat men alleen een volwassendoop (of geloofsdoop) erkent en niet de kinderdoop.
Wat is er mis met de Kinderdoop?
De doop is een fantastisch mooi maar ook diepzinnig symbool waar nogal wat vragen over bestaan: ‘Waarom dopen we eigenlijk en wat betekent dit ritueel? Wat gebeurt er met iemand in de doop? Bestaat er een juiste manier van dopen? Hoe zit het met kleine kinderen, mogen die wel/niet worden gedoopt? En als je niet gedoopt bent?’
Het is droevig dat uitgerekend het symbool van de eenheid met Christus aanleiding is voor zoveel onenigheid onder christenen. Wie hier oppervlakkige, licht verteerbare ‘waarheden’ over de doop verwacht, moet ik waarschijnlijk teleurstellen. Voor wie echter op zoek is naar misschien verrassende inzichten over de wijze waarop God met de mens omgaat, kunnen deze ‘kanttekeningen over de doop’ tot hulp zijn.
Dr. Werner Gugler
Predikant PGE Kruispunt
12 mei 2023
Inhoud
- De betekenis en functie van de doop
Symbool en werkelijkheid
Wat betekent ‘dopen’?
Dopen ‘in de naam van Jezus’
Verschillende doopsymbolen
Gedoopt met de Heilige Geest
- Achtergrond van de kinderdoop
Kinderen van gelovige ouders
Het verbond met God
Als ‘huis’ leven in het verbond
Werden kinderen van een ‘huis’ gedoopt?
De doop in plaats van de besnijdenis
De Vader en de Zoon en de Heilige Geest
Hebben kinderen redding nodig?
Evangelie in een notendop
- Misverstanden rondom de kinderdoop
Door de doop wordt ons kind een kind van God.
Als iemand niet gedoopt is dan komt hij niet in de hemel.
Als hij/zij maar gedoopt is dan is het goed!
Een doop zonder onderdompelen is geen echte doop
Een kind kan toch niet geloven daarom mag je het niet dopen.
De laatste woorden van Jezus Christus volgens het evangelie van Mattheüs staan bekend als de ‘Grote Opdracht’ waar Jezus tegen zijn discipelen zegt:
Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest (Mattheüs 28:19).
De christelijke doop is geen uitvinding van de kerk maar gaat terug op een opdracht van Jezus Christus alle volken tot zijn leerlingen te maken. Om echter de betekenis van de christelijke doop goed te begrijpen, moeten we ons verdiepen in de heilsgeschiedenis van het Oude Testament. God heeft een verbond met veelzeggende symbolen en rituelen gesloten.
Ongeveer zeshonderd jaar voor de komst van Jezus was een dieptepunt in de geschiedenis van Gods volk. Het werd verbannen naar Babylon en de tempel in Jeruzalem ging in vlammen op. Dit betekende dat er geen jaarlijkse vergeving van zonden meer mogelijk was (Lev. 16). In deze rampzalige situatie kondigde God aan dat Hij een volledig nieuwe reiniging zou brengen door een ingrijpende vernieuwing van hun ‘hart’:
Ik zal zuiver water over jullie uitgieten om jullie te reinigen van alles wat onrein is, van al jullie afgoden. Ik zal jullie een nieuw hart en een nieuwe geest geven, ik zal je versteende hart uit je lichaam halen en je er een levend hart voor in de plaats geven. (Ezechiël 36:25-26)
Rond het jaar 27 na Christus trad de profeet Johannes de Doper in Israël op en verkondigde dat deze vernieuwingsactie van God op handen was: ‘het koninkrijk van de hemel is nabij!’ (Mattheüs 3:2). Daarom moesten de mensen zich bekeren en zich laten dopen ‘om zo vergeving van zonden te verkrijgen’ (Lukas 3:3). Zijn oproep was choquerend: Vergeving via een dieroffer in de tempeldienst was hooguit symbolisch; ook de waterdoop van Johannes bracht geen echte vergeving; deze zou pas komen door Jezus want – zo zegt Johannes – ‘Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur’ (Mat. 3:11).
De doop van Johannes was bedoeld als geestelijke voorbereiding – en niet als getuigenis dat men vergeving of het heil had ontvangen. Bovendien was de doop van Johannes voor veel Joden een ‘zelfvernedering’ – een teken van berouw en hoop. Waarom? Door zo’n ritueel waterbad te ondergaan – dat iedere heiden moest doorlopen als hij opgenomen wilde worden in de Joods gemeenschap – beleed men dat men niet beter was dan een heiden; men kon zich niet meer beroepen op religieuze prestaties of privileges maar alleen vertrouwen op Gods genade.
Toen Jezus in de rij stond om ook door Johannes gedoopt te worden, stapte de heilige Zoon van God letterlijk op de plaats van zondige mensen. Johannes was gechoqueerd dat de beloofde Verlosser zich met de zondaar identificeerde. Hij kwam niet om een goddelijk oordeel over zondaars te voltrekken – juist het tegenovergestelde: Gods strafgericht zou over Hem komen. Daarom is Jezus’ eigen doop in de Jordaan een beeld zijn lijden en sterven op aan het kruis op Golgota. Zo kon Jezus zeggen:
Ik moet een doop ondergaan, en ik word hevig gekweld zolang die niet volbracht is. (Lukas 12:50)
Wanneer Jezus na zijn opstanding zijn discipelen de wereld in stuurt met de opdracht alle volken tot zijn volgelingen te maken en deze te dopen, staat Jezus’ eigen doop op Golgota model. Het gaat om Jezus’ sterven én zijn opstanding waarin een volgeling van Jezus gedoopt gaat worden.
Opmerkelijk is het feit dat Jezus zijn discipelen geen concrete instructies gaf over de manier van dopen. Uitgangspunt was waarschijnlijk de wijze waarop Johannes in de rivier de Jordaan heeft gedoopt: een onderdompeling in stromend water. De 3000 discipelen die op de Eerste Pinksterdag tot geloof kwamen werden zeer waarschijnlijk in de talloze rituele reinigingsbaden (miqwe’s) rondom het tempelareaal gedoopt.
De waterdoop is een symbolische handeling waarmee de realiteit van Gods heil zichtbaar wordt. Het belangrijke (of eigenlijke) is niet het symbool maar de onzichtbare werkelijkheid waar het symbool naar verwijst. Laat ik een voorbeeld gebruiken: een trouwring verwijst als zichtbaar symbool naar de liefde en verbondenheid van man en vrouw. Niet de ring is van betekenis maar de onzichtbare realiteit van liefde en toewijding van twee personen.
Waar wijst nu het symbool van de christelijke doop naar? Er zijn veel Bijbelteksten waar sprake is van de doop (Rom. 6:3-4; Gal. 3:27; Col. 2:12; 1Petr. 3:21 etc.). Veel misverstanden over de doop hebben te maken met de vraag in welke teksten gesproken wordt over het symbool (wat mensen in een ritueel ervaren) en waar gaat het over de onzichtbare werkelijkheid (wat God door zijn Geest doet). Men komt duidelijk tot ander conclusies als men geen onderscheid maakt tussen symbool en werkelijkheid. Symbool en werkelijkheid kunnen wij niet van elkaar scheiden maar we moeten ze wel onderscheiden als het gaat om de functie van de doop. Daarom moeten wat dieper graven.
Het woord ‘dopen’ betekent letterlijk ‘onderdompelen’, ‘in dippen’ of ‘doordrenken’ zoals men een theezakje onderdompelt in heet water, of een kwast in verf. Belangrijk is niet zozeer de beweging van het onderdompelen maar het element waarmee de gedoopte in verbinding wordt gebracht.
Wanneer iemand gedoopt wordt ‘in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest’ wordt hij verbonden met de persoon en het heilswerk van de drie-ene God: de Schepper (Vader), Verlosser (Zoon, Jezus) en Vernieuwer (heilige Geest). De gedoopte behoort niet alleen toe aan deze God (de doop als kenmerk) – hij wordt als het ware opgenomen in een nieuwe, levende verbinding met Jezus Christus. Wie ‘in Christus’ gedoopt is kan met Paulus zeggen: ‘Christus leeft in mij’ (Gal. 2:20). Hier verwijst het ‘in Christus gedoopt zijn’ niet naar het rituele symbool maar naar de onzichtbare heilsrealiteit die door Gods Geest tot stand komt. Anders zou iedereen die een doopritueel ondergaat tot een nieuwe schepping gemaakt kunnen worden – wat alleen Gods Geest kan bewerken. Het doopritueel dat door mensen wordt uitgevoerd laat dus in eerste instantie zien wat God gedaan heeft en beloofd heeft te doen. De heilsrealiteit waar het doopritueel alleen symbolisch aanduidt, omschrijft Paulus met de diepzinnige woorden: Wie ‘in Christus’ gedoopt is die is ‘gedoopt in zijn dood’ en is ‘met hem begraven’ en ‘zal met hem tot nieuw leven opgestaan’ (Rom. 6:3-5).
In de Bijbel wordt ‘water’ niet alleen gebruikt voor de rituele reiniging van zonden (Ex. 30:19-20; Lev. 14:7-8, 51; 15:5-27; Num. 19:18) maar is beeld voor de Heilige Geest. In Jesaja 44:3 is een prachtige profetie over het werk van de Heilige Geest in een mens:
Ik zal water uitgieten op dorstige grond,
waterstromen over het droge land.
Ik zal mijn geest uitgieten over je nazaten
en mijn zegen over je telgen. (Jesaja 44:3)
Zoals water uitgegoten in de woestijn de dode natuur doet opbloeien, zo zal Gods Geest uitgegoten over mensen nieuw leven voortbrengen. Een andere water-Geest-profetie staat in Ezech. 36:25-27. God kondigde aan:
Ik zal zuiver water over jullie uitgieten om jullie te reinigen van alles wat onrein is, van al jullie afgoden. Ik zal jullie een nieuw hart en een nieuwe geest geven, ik zal je versteende hart uit je lichaam halen en je er een levend hart voor in de plaats geven. Ik zal jullie mijn geest geven.
Deze profetieën over reiniging en herschepping door Gods Geest werden op het Pinksterfeest in Jeruzalem voor ca. 3000 mensen realiteit. Sinds die tijd gebeurt het steeds weer dat Gods Geest uitgegoten wordt in de harten van hen die Jezus belijden als Heer. (1 Kor. 12:3)
Maar de watersymboliek gaat dieper. Het onderdompelen in water symboliseert het sterven en begraven van de zondige mens (Rom. 6:4). Voor het oude leven is er geen andere hoop dan dat het sterft en dat er nieuw leven moet komen. In het water begraven en uit het water opstaan is het symbool voor het ‘met Christus begraven’ en ‘met Christus opstaan’. Helaas is deze prachtige symboliek bij een doop door besprenkelen niet meer zichtbaar. Besprenkelen benadrukt anderen aspecten, bijvoorbeeld van reinigen en heiligen.
In onze hedendaagse dooppraktijk speelt vuur geen rol (hooguit in de symboliek van de Paaskaars). Johannes de Doper sprak er wel over vuur en Heilige Geest. Hij zei: Ik doop met water als teken van bekering maar Jezus ‘zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur’ (Mat. 3:11; Hand. 1:5). Vuur is een veelgebruikt beeld in de Bijbel van Gods heiligheid. In Hebr. 12:29 staat: ‘Onze God is een verterend vuur!’
Het vuur verteert en zuivert wat niet voldoet aan Gods heiligheid. In het Oude Testament zijn verschillende profetieën die aankondigen dat God zijn volk gaat grondig vernieuwen en reinigen met ‘water en vuur’ (Num. 31:23; Jes. 4:4; 43:2; Ezech. 36:25; Mal. 3:2-3). Hier verwijst Jezus naar als hij zegt: ‘niemand kan het koninkrijk van God binnengaan, tenzij hij geboren wordt uit water en geest’ (Joh. 3:5) – alleen wie door de Geest tot een ‘nieuwe schepping’ is geworden kan bij God komen (Joh. 1:12-13; Rom. 8:5-10; 2 Kor. 5:17; Gal. 6:15).
Het ‘Gedoopt zijn met de Heilige Geest’ (Mat. 3:12 ect.) heeft ook nog een collectieve dimensie. Hier gaat het niet om een extra ervaring voor christenen (zo van: eerst de wedergeboorte en later nog de doop met de Heilige Geest). De nadruk komt te liggen op het ingelijfd worden in het lichaam van Christus. De Geest brengt verschillende volkeren bij elkaar die in het Oude Testament nooit bij elkaar konden komen (Joden, Samaritanen, niet-joodse volkeren). Paulus formuleert dit zo: ‘Wij zijn allen gedoopt in één Geest en zijn daardoor één lichaam geworden, wij zijn allen van één Geest doordrenkt, of we nu Joden of Grieken zijn, of we nu slaven of vrije mensen zijn.’ (1 Kor. 12:13).
In het hedendaags taalgebruik heeft dopen vooral de notie van ‘iemand een naam geven’. In de doopformule ‘Ik doop je in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest’ gaat het echter erom dat de drie-ene God zijn naam met de dopeling verbindt. De gedoopte behoort toe aan deze God. De Bijbel spreekt hier dat de gelovige verzegeld is door/met de Heilige Geest (Efez. 1:13; 4:30; 2Kor. 1:22).
Hier gaat het om de vraag waarom wij in de Protestantse kerk kinderen dopen. In gesprekken over de doop zijn vaak volgende gedachten te horen: Zou het niet beter zijn te wachten met de doop totdat de kinderen later zelf kunnen beslissen of ze gedoopt willen worden? Geloof is immers een persoonlijke kwestie. Hoe kunnen ouders dan voor hun kinderen beslissen? In de Bijbel staat niets over de kinderdoop. Is het niet on-Bijbels als je de volgorde van ‘eerst geloven, dan dopen’ omdraait? Hoe kun je iemand dopen die noch niet gelooft? Denkt een gedoopt kind niet ten onrechte dat de relatie met God goed is omdat het gedoopt is?
Er zijn zeker nog meer argumenten en bezwaren die tegen een kinderdoop voorgebracht kunnen worden. Het is niet mijn bedoeling om hier de kinderdoop te verdedigen of te ondermijnen. De kwestie ‘kinderdoop’ is helaas wat complexer dan wij denken. Over welke kinderdoop hebben wij het eigenlijk? Uiteraard spreken wij hier over de kinderdoop binnen de traditie van een Protestants geloof. Deze doop wordt namelijk anders onderbouwd dan in de Rooms-Katholieke of Lutherse kerk – om maar te zwijgen over vele internationale kerken (Grieks-Orthodox, etc.) die ook aan de kinderdoop vasthouden. ‘Anders onderbouwd’ betekent niet dat wij deze doop niet zouden erkennen. Dus: waarom dopen wij kinderen?
Uitgangspunt is dat wij kinderen dopen van gelovige ouders. Alleen vanwege het geloof van de ouder(s) durven wij hun kinderen te dopen. Concreter geformuleerd: omdat de ouders te kennen hebben gegeven dat zij in het verbond met God leven, daarom horen hun kinderen gedoopt te worden. De doop wordt hier gezien als een teken van het verbond dat God ooit met Abraham gesloten heeft.
Als iemand de betekenis van het Oude Testament en de wijze waarop God zijn heil via een verbond kenbaar heeft gemaakt, negeert, zal hij uiteraard moeite hebben met deze argumentatie. Veel discussie over de kinderdoop heeft te maken met de rol van het Oude Testament voor ons heil vandaag. Wij denken en geloven vandaag sterk individualistisch (ik en mijn geloof en mijn doop) terwijl het Bijbelse denken en geloven ook een collectieve dimensie heeft. Deze collectieve kant van het geloof (zoals een verbond) kan voor de moderne mens vreemd overkomen. Als wij met onze individualistische bril kijken naar de doop kan het makkelijk gebeuren dat wij de collectieve aspecten van de doop niet goed waarnemen.
Het verbond met God gaat terug op Abraham. Ruim vierduizend jaar geleden beloofde God heil en zegen voor alle volkeren. Deze belofte zou door een ‘nakomeling’ van Abraham werkelijkheid worden. Hoewel Abraham op dat moment geen kinderen had en het naar de mens gesproken onmogelijk zou zijn dat zijn vrouw Sara een kind zou baren, geloofde Abraham in Gods belofte. Zo heeft God een verbond gesloten met Abraham:
Ik sluit een verbond met jou en met je nakomelingen, met alle komende generaties, een eeuwigdurend verbond: ik zal jouw God zijn en die van je nakomelingen. (Genesis 17:7)
God verplichtte zich dat heil en zegen zou komen via een nakomeling van Abraham; en Abraham verplichtte zich alle mannelijke nakomen te besnijden. Zo werd de besnijdenis een zichtbaar teken dat iemand in dat verbond met God was opgenomen. Jongetjes van ouders die in het verbond met God leefden, werden op de achtste dag besneden. Daarmee behoorden ze foormeel bij dat verbond; om de zegeningen van dat verbond te ontvangen, was loyaliteit en geloofsgehoorzaamheid nodig. Dus: uiterlijk besneden zijn was geen garantie voor heil en zegen maar een teken, zegel en opdracht.
Als ‘huis’ leven in het verbond
Als vanzelfsprekend werden alle huisgenoten van Abraham besneden en makten deel uit van het verbond dat God met Abraham had gesloten:
Zo werden op een en dezelfde dag Abraham en zijn zoon Ismaël besneden en ook al Abrahams huisgenoten, zowel zij die in zijn huis geboren waren als zij die van vreemdelingen waren gekocht. (Gen. 17:26-27)
Huisgenoten zoals kleine kinderen deden daarom later in opdracht van God mee met de huiselijke Pesachviering. De tiende plaag in Egypte – de dood van de eerstgeborene – ging aan hun huis voorbij omdat het bloed van een lam op de deur was getekend. Ook de kinderen in zo’n huis participeerden via het verbond in het heil – hoewel ze waarschijnlijk weinig ervan hebben begrepen.
Het Nieuwe Testament staat niet los van het verbondsdenken van het Oude Testament. Het verbond met Abraham is niet opgezegd maar wordt door Jezus vervuld: De zegen voor alle volkeren (Genesis 12:3) wordt met de uitstorting van de Heilige Geest op de Eerste Pinksterdag realiteit (Galaten 3:13). In zijn uitleg over het wonder van Pinksteren legt Petrus uit hoe mensen de Heilige Geest kunnen ontvangen. Daarin wordt heel mooi het verbondsdenken verwoordt:
‘Keer u af van uw huidige leven en laat u dopen onder aanroeping van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige Geest u geschonken worden, want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen.’ (Handelingen 2:38-39)
In vers 39 wordt duidelijk benadrukt dat de belofte van de heilige Geest ook geldt voor hun kinderen. In Jesaja 44:3 staat één van deze beloften van God: ‘Ik zal mijn geest uitgieten over je nazaten en mijn zegen over je telgen’ (zie ook Joël 3:1-2).
Werden kinderen van een ‘huis’ gedoopt?
Herhaaldelijk is in het Nieuwe Testament sprake van dat ‘een heel huis’ gedoopt werd. Met ‘huis’ worden uiteraard de mensen aangeduid die in een huis samen wonen. Zo vertelt Lucas over de bekering van de zakenvrouw Lydia:
De Heer opende haar hart voor de woorden van Paulus. 15Nadat zij en haar huisgenoten waren gedoopt nodigde ze ons uit …’ (Handelingen 16:14-15)
Letterlijk staat er in vers 15 ‘zij en haar huis’. Uiteraard is het niet te bewijzen of onder haar huisgenoten ook kinderen waren. Feit is wel dat de geloofsstap van de (vrouwelijke) heer van het huis in de cultuur van die tijd grote invloed heeft gehad op allen in het huis. Zij gingen met de heer van het huis mee – ook in religieuze vragen. Er staat niets vermeld dat God ook de harten van Lydia’s huisgenoten geopend had voor het evangelie. Men veronderstelt vanuit een bepaalde visie dat Paulus hun eerst het evangelie verteld heeft en dat dan allen tot geloof kwamen en deze vervolgens gedoopt konden worden.
Een soortgelijke situatie deed zich kort daarna voor. De gevangenbewaarder van Filippi vroeg aan de gevangene Paulus wat hij moest doen om gered te worden, waarop Paulus zei:
‘Geloof in de Heer Jezus en u zult gered worden, u en uw huisgenoten.’ 32En ze verkondigden het woord van de Heer aan hem en aan iedereen die bij hem woonde. 33Hoewel het midden in de nacht was, nam hij hen mee en maakte hun wonden schoon. Meteen daarna werden hij en zijn huisgenoten gedoopt. (Handelingen 16:31-33)
Weer valt de nadruk op het huis. Het collectieve leven binnen de sociale huisstructuren ‘u en uw huisgenoten’ (vers 31) speelde een grotere rol in het Nieuwe Testament dan ons bewust is. Zie ook 1 Kor. 1:16 waar Paulus vertelt: ‘ik heb ook nog Stefanas en zijn huisgenoten gedoopt’. Wel was hier expliciet sprake van dat het evangelie aan allen verkondigd werd die in zijn huis leefden voordat deze gedoopt werden (vers 32).
Over een interessante huisdoop vertelt Petrus in Handelingen 11:14. Een engel heeft tegen de Romeinse hoofdman Cornelius gezegd dat hij Petrus moest laten halen. Waarom? ‘Hij zal je vertellen hoe jij en al je huisgenoten kunnen worden gered.’ Als wij in het verhaal van Petrus verder lezen, horen wij van een afwijking. De schijnbaar normale volgorde van het toe-eigening van het heil is: ‘evangelie verkondigen →horen →geloven →Geest ontvangen →dopen’. Petrus vertelt: ‘Ik was nog maar nauwelijks begonnen te spreken, of de heilige Geest daalde op hen neer, zoals destijds ook op ons.’ (vers 15). De Heilige Geest werd dus op mensen uitgestort zonder dat zij het evangelie hebben gehoord of met geloof konden reageren. De chronologie van ‘eerst geloven en dan het heil ervaren’ kent blijkbaar ook variaties (Handelingen 8:16).
Feit is dat in geen van de genoemde huis-teksten expliciet vermeld wordt dat kleine kinderen onder deze huisgenoten waren die gedoopt werden. Een ander feit is echter ook dat men het niet uit kan sluiten. In een cultuur waar kinderen niet deze plaats hebben gehad zoals bij ons vandaag, is het ook niet te verwachten dat kinderen expliciet worden vermeld. De zichtwijze over de doop bepaalt sterk de veronderstelde leeftijd van allen die in een huis van Lydia of Cornelius wonen en gedoopt werden. Uitgaande van het verbondsdenken bestaat er geen bezwaar ook (of juist) kinderen te mee te dopen als het hoofd van een huis te kennen geeft in het verbond te willen leven.
De doop in plaats van de besnijdenis
De Bijbelse onderbouwing voor de kinderdoop ligt o.a. in de gedachte dat de doop in plaats van de besnijdenis is gekomen. Dus zoals de kinderen in het Oude Testament door het verbond van hun ouders opgenomen waren in het verbond – en de besnijdenis was gewoon het zichtbare teken en het zegel van Gods beloftes, zo vervult in het Nieuwe Testament de doop deze zegel-functie: De nadruk komt te liggen op God (en het heil dat Hij belooft) – en niet op de mens en wat hij gedaan heeft.
Over de samenhang van ‘besnijdenis en doop’ schrijft Paulus:
11in hem [Christus] bent u ook besneden, niet door mensenhanden, maar met de besnijdenis van Christus, door het afleggen van het aardse lichaam. 12Toen u gedoopt werd bent u immers met hem begraven, en met hem bent u ook tot leven gewekt, omdat u gelooft in de kracht van God die hem uit de dood heeft opgewekt. (Colossenzen 2:11-12)
Om deze tekst goed te begrijpen moeten we weten dat in het Oude Testament herhaaldelijk werd aangekondigd dat God zelf een besnijdenis van het onbuigzame hart aankondigt. (Deuteronomium 10:16; Jeremia 4:4; Ezechiël 11:19). Het ‘hart van steen’ moest worden vervangen door een ‘levend hart’ om God adequaat lief te kunnen hebben (Deuteronomium 30:6). Deze besnijdenis van het hart bewerkt Gods eigen Geest (Ezechiël 36:26). Wanneer iemand Gods Geest ontvangt, sterft het ‘oude hart/leven’ af, en een ‘nieuw hart/leven’ is gekomen. Op vier punten is de besnijdenis minder of beperkter dan de doop en werd door deze vervangen: de besnijdenis kon
- alleen toegepast worden op mannen;
- was teken van onderwerping aan de wet (niet aan de genade);
- de besnijdenis werd door mensen uitgevoerd (niet door God);
- ze is alleen symbool voor de noodzaak van een nieuw hart (wat alleen door de kracht van de opstanding van Jezus Geest realiteit wordt).
Belangrijk is dat Paulus hier in Col. 2 (als ook in Rom. 6) niet over het zichtbare ritueel van de doop spreekt maar over de geestelijke werkelijkheid van de doop die ontstaat als mensen zich gelovend inlaten met Christus. Het christelijke heil is immers geen leer die je wel/niet gelooft of een verzameling van gedragsregels die je wel/niet behartigt maar een symbiotische verbinding met de persoon van Jezus Christus; christenen zijn daarom ‘in Christus’.
Daarom is de doop altijd iets wat een mens ondergaat, een handeling die aan hem gebeurt. Ook al wordt het doopritueel uitgevoerd door een mens, de gedachte is wel dat de drie-ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest werkzaam is. In Zijn naam wordt gedoopt; niet in de naam van een kerk of van bepaalde mensen.
Vanuit deze visie kan er logischerwijs een tijdelijk verschil zijn tussen de besnijdenis van het hart/de doop die God uitvoert en het ondergaan van het ritueel van de doop. Er zijn echter kerken die geloven dat met het uitvoeren van een doopritueel tegelijkertijd de doop die God uitvoert plaatsvindt. De Protestantse kerk heeft duidelijk een andere visie.
De Vader en de Zoon en de Heilige Geest
De eerste vraag aan de doopouders tijdens de doopbediening heeft met deze drie-ene God te maken: Verlangen jullie dat je kind wordt gedoopt in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest? Deze vraag laat zich uiteraard dan bewust met ‘ja’ beantwoorden als men weet wie deze drie-ene God is. Ook al komen we in de praktijk van de eerste christenen alleen de verkorte formule tegen: dopen ‘in de naam van Jezus’ (Galaten 3:27) – wordt steeds het heilswerk van Vader, Zoon en Heilige Geest aangesproken:
- De Vader, de Schepper, die ons verkozen heeft voor het heil.
- De Zoon, de Verlosser Jezus, die het heil voor ons verworven heeft door zijn lijden, sterven en opstaan.
- De Heilige Geest, de Vernieuwer, die ons vernieuwt en het verworven heil toepast in het leven van de gelovige (Efeziërs 1:4-13).
Om deze drie-ene God en zijn buitengewoon heil gaat het in de doop – ongeacht welke vorm van doop (volwassenen, kinderen, besprenkelen of onderdompelen). Wie verlangt naar de doop in Jezus’ naam, belijdt dat hij dit goddelijke heil nodig heeft en dit heil ook niet zelf kan ‘bewerken’; hij moet het toelaten dat God dit heil aan hem uitvoert. Je inlaten met dit heil betekent o.a. het afsterven van je oude natuur, de besnijdenis van je hart. Hoe zit dit bij een klein kind? Vaak hoor ik doopouders spreken dat kinderen zo puur zijn en onschuldig; ze hebben immers (nog) niets verkeerds gedaan. Heeft een kind werkelijk dit heil van Christus nodig? Het antwoord ‘ja’ vraagt wel om een bredere toelichting.
Hebben kinderen redding nodig?
Beginnen we met de bredere vraag: heeft elke mens dit goddelijke heil nodig? Of zijn er mensen die vanwege hun leeftijd of levenswandel dit heil niet nodig hebben? De vraag achter deze vragen is toch deze: ‘Hebben wij of onze kinderen een probleem? Waarom of waarvan moeten wij worden gered? Kunnen we ons niet zelf redden of wordt ons een probleem aangepraat dat alleen God kan oplossen?’ – Dit zijn interessante vraagstukken die de kern van het evangelie raken: waarom is Jezus aan het kruis gestorven en drie dagen later van de doden opgestaan – en wat heeft dit met mij of mijn kind te maken?
Hier zou een lang verhaal verteld kunnen worden – een verhaal dat haaks staat op ons menselijk gevoel en de manier hoe wij tegen onszelf en de wereld aankijken. Het verhaal dat het leven in deze wereld onder een negatief voorteken is komen staan: de dood blijkt de almachtige rode draad te zijn die het leven gaat beheersen. Zelfs een pasgeboren kind ontkomt er niet aan dat de dood als macht heerst. Het oud worden heeft natuurlijk te maken dat niet alle cellen in het lichaam ‘goed’ worden vervangen. Vroeg of laat sterft ook dit kind dat nu stralend in je armen ligt. Bijbels gesproken zeggen wij: De dood heerst over iedere mens (Rom. 5:12; 6:23); daarom heeft iedereen het heil van God nodig – ook een kind.
De dood is echter niet ons enig probleem; niet eens het grootste. De Bijbel maakt duidelijk dat de mens God verloren heeft – en andersom: God is de mensheid kwijt. In dat oude woord ‘goddeloos’ zit de bittere werkelijkheid: ‘los van God’ met alle gevolgen van dien. Het ‘waarom en hoe?’ is moeilijk uit te leggen. Het verhaal in Genesis 3 verwijst ernaar; nadat de mens (Adam) het vertrouwen in God heeft opgezegd (oké hij werd ook verlinkt!) komt het tot een breuk met God. Uit angst verstopt de mens zich voor God, negeert Hem of probeert Hem te vergeten – en de heilige God moet zich terugtrekken van de onheilig geworden mens, maar kan hem niet vergeten. Sinds die tijd leeft de mens buiten het paradijs, terwijl hij van God bestemd was om in zijn nabijheid te leven. Kortom, de mens wilde eerst zonder God, nu moet hij afgezonderd van zijn bestemming leven. Dat is wat de Bijbel ‘zonde’ noemt. Duidelijk weer zo’n probleem dat de mens uit eigen kracht niet kan oplossen. Als een kind geboren wordt, wordt het in een wereld geboren waar de gevolgen van de afzondering van God ook voor dat kind een realiteit zijn.
Misschien helpt de analogie met de slavernij. Als een slavin een kind baart, komt dit kind automatisch in de wereld van de slavernij terecht. Het wordt als slaaf geboren zonder zelf iets gedaan te hebben. Deze macht van ‘gebondenheid’ is al een realiteit in het leven van een kind ook al heeft het zelf niets gedaan.
Het lijden en sterven van Jezus aan het kruis weerspiegelt vele facetten van het heil. Eén ervan is de gedachte van het ‘los- of vrijkopen’. Iemand met schulden kon in Bijbelse tijd worden verkocht als slaaf. Als een familielid over voldoende middelen beschikte, kon en moest hij zijn familielid vrijkopen door het losgeld betalen. Door aan het kruis te sterven heeft Jezus het losgeld betaald om ons te bevrijden. Zijn bloed was als het ware het betaalmiddel. Zo zegt Jezus over zijn missie:
‘de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’ (Marcus 10:45)
Petrus herinnert zijn gemeente aan deze kostbare losprijs als hij schrijft:
18U weet immers dat u niet met zoiets vergankelijks als zilver of goud bent vrijgekocht uit het zinloze leven dat u van uw voorouders had geërfd, 19maar met kostbaar bloed, van een lam zonder smet of gebrek, van Christus. 20Al voor de grondvesting van de wereld is hij door God uitgekozen, en nu is hij, aan het einde van de tijd, verschenen omwille van u. (1 Petrus 1:18-20)
Als wij kinderen dopen benadrukken wij dat ook zij het heil van Jezus nodig hebben; maar ook dat dit heil door Hem bedacht en gerealiseerd heeft lang voordat wij mensen geboren zijn, ja voordat de wereld geschapen werd (vers 20). De nadruk komt te liggen op dat ons heil ‘buiten ons’ om tot stand kwam; zonder ons toedoen maar wel ‘voor ons’. Dit is wat we genade noemen; onverdiend, onverwachts en ongeconditioneerd. God heeft de eerste stap gezet tot heil – niet wij. In de kinderdoop wordt juist deze genade-gedachte zichtbaar. Lang voordat een kind aan God kan denken heeft God aan het kind gedacht en biedt het heilzame genade aan.
Wie een kind doopt, zegt in feite tegen het kind: het heil is er al voor jou. Het is verankerd in God, in de eeuwigheid. Voordat jij iets ervaart van de macht van het kwaad, van zonde en dood mag je het teken ontvangen van Gods goedheid en genade. Zodoende wordt de doop een belijdenis van wat God gedaan heeft en niet een belijdenis van wat de mens gedaan heeft. Natuurlijk blijft dit heil zonder uitwerking als de gedoopte de aangeboden genade van God niet tot eigen maakt. Hoe kan iemand dit heil tot eigen maken? Heel eenvoudig door geloof, door te zeggen: ‘Dank U, Jezus, voor het kostbare heil dat u mij al in de doop geschonken hebt.’ De doop is niet mijn belijdenis of demonstratie dat ik het heil heb aanvaart maar andersom: ze is een teken voor wat Hij mij al heeft gegeven of beloofd heeft te doen.
Bepleiter van de volwassendoop zien de doop graag als slotstuk in de volgorde ‘eerst geloven dan dopen’. De doop zou dan een gehoorzaamstap zijn met belijdeniskarakter. Of de doop deze belijdenisfunctie heeft gehad in de vroege kerk is omstreden.
De kerkgeschiedenis leert dat al in de eerste christelijke gemeenten talrijke misverstanden en dwalingen rondom de doop ontstonden. Door de eeuwen heen is dit niet anders geweest. Hoeveel verdriet ontstond er niet als een kind ongedoopt kwam te overlijden! Of wat moeten we denken van de wijd verbreidde praktijk in de eerste eeuwen om je eigen doop zolang als mogelijk uit te stellen (het liefst op het sterfbed) omdat na de doop geen vergeving van zonden meer mogelijk was!
Hoeveel kinderen of volwassenen worden vandaag niet gedoopt ‘uit bijgeloof of gewoonte’? De gedachte ‘omdat het zo hoort’ hoor je niet alleen als motivatie voor de kinderdoop. De sociale druk of de wens ‘volwaardig mee te tellen’ kan ook meespelen in kerken die voorstaanders zijn van een volwassendoop of geloofsdoop. Wat zijn nou verkeerde of ongezonde ideeën rondom de doop? Naar aanleiding van uitspraken wil ik voorzichtig wat lijnen trekken.
Door de doop wordt ons kind een kind van God.
Deze uitspraak kom je in allerlei variaties tegen. Door de doop schenkt God vergeving, zegen, nieuw leven, heil, liefde, bescherming etc. Zijn deze uitspraken in overeenstemming met de Bijbel? Het antwoord laat zich niet zo makkelijk met een ‘ja’ of ‘nee’ beantwoorden. Het hangt bijvoorbeeld ervan af hoe iemand reageert op Gods beloften die in het doopritueel worden gesymboliseerd. Laat ik een vergelijking gebruiken: Een cadeaubon of een cheque is een symbool, een stuk papier waarop verschillende items worden beloofd te leveren. Vaak is het een geldbedrag (cheque) of een gratis te verkrijgen onderwerp (boek) of activiteit (avondje uit). De waarde van zo’n stuk papier of plastic hangt natuurlijk ervan af of de cheque gedekt is – d.w.z. of de gemaakte beloften ook geleverd kunnen worden. Belangrijk is echter of deze cheque verzilvert gaat worden. Zolang de cheque niet wordt ingeleverd, heeft de bezitter van deze cheque alleen maar een stuk papier (met beloften) in handen. Men kan dus zeggen dat God aan een kind in de doop een rijkdom aan zegeningen symbolisch geeft: eeuwig leven, verlossing, kind van God zijn etc. – maar zolang het kind deze zegeningen later niet door persoonlijk geloof tot eigen maakt (verzilvert), heeft de gedoopte niets van de belofte rijkdom die God in de doop gegeven geeft. Daarom is het antwoord ‘ja én nee’. Of een gedoopt kind een kind van God is, staat en valt of het kind later zijn doop leert verstaan en leert geloven. De taak van de doopouders bestaat dus daarin aan hun kind uit te leggen wie deze drie-ene God is, wat Hij geeft en hoe je deze geschenken door geloof tot eigen maakt.
Als iemand niet gedoopt is dan komt hij niet in de hemel.
Deze bewering veronderstelt dat de doop een voorwaarde is om behouden te worden of om bij God te kunnen komen. Feit is: Niet de doop is doorslaggevend voor het heil maar het geloof in Jezus Christus. Dit komt helder naar voren in de laatste woorden van Jezus tegen zijn discipelen:
‘Trek heel de wereld rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend. Wie gelooft en gedoopt is zal worden gered, maar wie niet gelooft zal worden veroordeeld.’ (Marcus 16:15-16)
Er staat niet: ‘wie niet gedoopt is zal worden veroordeeld’ maar ‘wie niet gelooft zal worden veroordeelt’. Het geloof in Jezus Christus is dus bepalend voor de redding. Zie hier bijvoorbeeld Handelingen 16:31; Joh. 3:18; 3:36; 5:24; Rom. 10:9.
Als hij/zij maar gedoopt is dan is het goed!
Dit onderwerp ligt gevoelig en hangt af over wie het gaat. Wanneer een volwassene zegt: “Hoofdzaak is dat ik gedoopt ben” maar zelf niet gelooft in Jezus, wordt de doop misbruikt als een soort magisch ritueel dat los van het geloof werkzaam is. Op basis van vele Bijbelteksten is wel duidelijk dat een doopritueel zonder geloof in Christus uiteindelijk niet bijdraagt tot redding (Hebr. 11:6; Joh. 3:18; 6:47; 20:31; Rom. 3:22).
Voor ouders die een kind hebben verloren, kan het juist een geweldige troost zijn te weten: ‘Ons kind is gedoopt!’ Niet dat de doop als ritueel heil brengt voor het kind maar de doop herinnert de ouders eraan dat hun kind in het verbond met God is. Hij heeft zich verbonden met hun kind omdat de (gelovige) ouders in het verbond met God zijn. Ook in deze situatie werkt het heil niet zonder geloof, namelijk het geloof van de ouders.
Voor gelovigen die soms een fase van twijfels ondergaan kan juist het gegeven ‘Ik ben gedoopt’ troost en bemoediging geven. Mijn heil ligt niet in mij, of wat ik allemaal doe, maar het is verankerd in eeuwigheid – daar kan de doop ook naar verwijzen.
Het kan zelf gebeuren dat wij van het geloof een soort prestatie maken, een werk dat wij moeten verrichten. Zo van: God verwacht in het NT niet meer dat je zijn geboden houdt maar alleen nog dat je gelooft. Zo van: ‘Jezus heeft het meest belangrijke gedaan, nu moet jij nog jouw bijdrage voor je redding leveren door te geloven.’ Alleen wordt op deze manier ‘geloven’ een activiteit waar ik dan op (mee)vertrouw – in plaats van alleen op wat God voor mij gedaan heeft. In de doop worden wij telkens eraan herinnert wat God voor mij gedaan heeft – en niet aan wat ik gedaan heb voor God.
Een doop zonder onderdompelen is geen echte doop.
Sinds meer dan zestig jaren wordt de doop van oecumenische kerken wederzijds erkend mits de doop onder aanroeping van de drie-ene God en met water bediend werd. De hoeveelheid water of de wijze van dopen is hierbij niet belangrijk. Bijbels gezien schijnt de onderdompeling de meest voorkomende praktijk geweest te zijn. Maar het in het OT verankerde fenomeen van de besprenkeling was in het NT bekend. Wat ‘normaal’ was hoeft echter geen in beton gegoten ‘norm’ geweest te zijn. Wij beschikken namelijk niet over een Bijbelse definitie hoe gedoopt moet worden. Er was blijkbaar meer ruimte voor liturgische aanpassingen van de sacramenten dan wij denken. Zo ontstonden bijvoorbeeld in de manier van Avondmaal vieren zeer verschillende praktijken. Niemand zou serieus beweren dat het sacrament van het Avondmaal niet echt is omdat de wijn uit kleine bekertjes gedronken wordt of het brood al in kleine stukjes gesneden is. Het gaat om de kerngedachte van het symbool. Zoals gezegd komt de christelijke doop voort uit het Joodse reinigingsritueel. Waanneer een heiden zich bekeerde tot het Jodendoom moest deze volgens Rabbijnse voorschriften in stromend water helemaal onderduiken – en wel naakt. Gelukkig is er wat marge in de wijze van toepassing. Dit neemt echter niet weg dat de doop door onderdompeling geen recht van bestaan zou hebben naast het besprenkelen of andere vormen van dopen.
Het besprenkelen met water (en/of bloed) heeft in het Oude Testament verschillende aspecten. Met name het besprenkelen met reinigingswater (Num. 19:9) waar de cultische onreinheid en zonde weggenomen werd is hier te noemen. Juist vanwege het feit dat in het NT gesproken wordt van een ‘besprenkeling met het bloed van Jezus Christus’ (1 Petr. 1:2; Hebr. 12:24) symboliseert in de doop door besprenkelen de reiniging en vergeving door het bloed van Jezus. Uiteraard speelt hier de profetie van Ezech. 36:25 over het komende heil een grote rol: “Ik zal rein water op u sprenkelen en u zult rein worden.”
Een kind kan toch niet geloven daarom mag je het niet dopen.
Uiteraard is in het Nieuwe Testament de doop onlosmakelijk verbonden met het geloof. Wij dopen immers kinderen van ouders die geloven, d.w.z. die te kennen hebben gegeven dat zij in het verbond met Christus leven.
In deze kwestie is het belangrijk te zien dat er in de Bijbel ook zoiets als een ‘plaatsvervangend geloof’ bestaat. Marcus 2:5 verteld over het geloof van vier vrienden die de uitslag gaf dat Jezus een verlamde vergeving en heil geschonken heeft. In Jakobus 5:15 lezen wij dat het gelovige gebed van de oudsten werkzaam is voor genezing en heil. Wij lezen de verhalen in de Bijbel vanuit onze individualistische visie terwijl in het OT en NT collectieve visie leeft.
De uitspraak dat een kind (nog) niet kan geloven vraagt om toelichting. Vanaf welke leeftijd kan iemand wel geloven? Vanaf 5 of 10 jaar? Of 18 jaar? Welk criterium voor geloof wordt gehandhaafd? Moet je verstandelijk het evangelie kunnen begrijpen en de lijnen van de heilsgeschiedenis kunnen weergeven? Hoe zit het met volwassenen die door ongeluk of ziekte mentaal op het niveau van een kind zijn? Het is veelzeggend dat Jezus de geloofshouding van een kind als voorbeeld een voorwaarde noemt, om gered te worden:
“Ik verzeker jullie: als je niet verandert en wordt als een kind, dan zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan.” (Mat. 18:3).
Interessant is nu dat Jezus in Mat. 18:6 met betrekking tot kinderen waarschuwt: “Wie een van de geringen die in mij geloven van de goede weg afbrengt, die kan maar beter met een molensteen om zijn nek in zee geworpen worden en in de diepte verdrinken.”
Kinderen worden door Jezus als voorbeeld van geloven aangehaald omdat zij geen enkele eigen bijdrage kunnen leveren; ze zijn volledig afhankelijk van anderen. (vgl. Mat. 5:3 over de armen).
Soms hoor je de vraag: Is het niet voldoende als ik geloof? Waarom nog dopen?
Deze vraag gaat over de samenhang van geloven en dopen. Het is duidelijk dat de doop zonder persoonlijk geloof geen waarde heeft; maar werkt het geloof zonder de doop? Het antwoord is ‘ja en nee’. Dit wil ik toelichten aan de hand van Marcus 16:16 waar geloven en dopen in verband met de redding worden gebracht:
Wie gelooft en gedoopt is zal worden behouden. (Marcus 16:16)
Geloven en dopen horen bij elkaar; maar hoe? Is het de rekensom ‘geloven + gedoopt = gered’? Geldt dan ook ‘geloven’ zonder ‘gedoopt zijn’ is niet voldoende voor de ‘redding’? In dat geval zou het ‘gedoopt zijn’ een noodzakelijke aanvulling zijn op het geloof, d.w.z. dat zonder de doop geen heil mogelijk is. De moordenaar aan het kruis die zich in geloof tot Jezus heeft gericht, werd blijkbaar zonder doop toegelaten in het paradijs (Lucas 23:43).
Feit is dat in ca. 150 teksten in het Nieuwe Testament duidelijk staat dat een mens alleen door geloof wordt gered (Lucas 7:50; Hand. 16:31; Rom. 4:5; Efez. 2:8). Dit betekent dat de doop in de zin van een extra activiteit naast het geloof niet heilsnoodzakelijk is.
De vraag is wat in Marcus 16:16 bedoeld wordt met ‘gedoopt zijn’. Gaat het om de doop als zichtbaar symbool, als ritueel dat iemand ondergaat? Of gaat het om de geestelijke werkelijkheid waar het symbool naar verwijst, namelijk dat een gelovige ‘in Christus’ gedoopt is. Dan zou vers 16 gelezen kunnen worden: Wie gelooft en ‘in Christus’ gedoopt is (waar de doop als symbool naar verwijst) die zal worden behouden.’ Een gelovige wordt immers ‘in Christus gedoopt’ (Rom. 6:3; Gal. 3:27). In deze zin dienen de woorden ‘en gedoopt is’ als nadere toelichting van ‘Wie gelooft’ opgevat te worden. Alleen een geloof dat leidt tot een eenheid met Christus brengt redding.
Bijbellezen is soms lastig omdat wij onze opvattingen onbewust in de tekst leggen. Als wij de woorden van Marcus 16:16 lezen: ‘wie gelooft en gedoopt is’ dan vullen we soms de tekst aan met extra informatie die niet letterlijk in de tekst staan maar de betekenis kunnen veranderen. Zo wordt bijvoorbeeld de zin: ‘Wie gelooft en gedoopt is’ gelezen als: ‘wie gelooft en dan gedoopt wordt’ of: ‘Wie gelooft en zich dan laat dopen’. Op deze manier ontstaat er niet alleen een volgorde: ‘eerst geloven dan dopen’ maar worden ook ‘geloven’ en ‘dopen’ uit elkaar getrokken en gezien als twee verschillende activiteiten van de mens: hij gelooft en hij laat zich dopen. Bovendien interpreteert men onbewust de grammaticaal passieve vorm ‘en gedoopt is’ als een actieve of reflexieve vorm ‘en zich laat dopen’. In feite is het de Heilige Geest die de doop uitvoert in het leven van een gelovige. Door het geloof in Christus wordt de gelovige door de Heilige Geest gedoopt en is zodoende ‘in Christus’. Kortom: het ‘gedoopt zijn’ in Marcus 16:16 is zeer waarschijnlijk een parallelbegrip tot ‘geloven’. Tegenover het geloven van de mens staat het doopwerk van de Heilige Geest. Het zijn twee kanten van de zelfde medaille.
Het ‘gedoopt zijn in Christus’ als werk van de Heilige Geest is wel voorwaarde tot heil; het ondergaan van een doopritueel is zeker niet heilsnoodzakelijk. Daarmee is de vraag naar het waarom van een doopritueel nog niet beantwoord. Opvallend is dat de teksten in het Nieuwe Testament niet uitdrukkelijk zeggen wat de doelstelling of functie van de doop in Jezus’ naam is. De doop van Johannes de Doper had duidelijk een heil voorbereidend karakter: Schuld bekennen en vertrouwen op de genade van God. Daarna zou de Verlosser hen met vuur en Heilige Geest dopen (Mat. 3:11). Hoe zit het met het ‘dopen’ in Jezus’ naam – zoals we dit in Handelingen en de briefen van het NT zien? Welke doelstelling of functie heeft de christelijke doop? Kortom: voor wie is er eigenlijk de doop?
In feite doopt de kerk omdat Jezus Christus in het zendingsbevel de opdracht hiervoor heeft gegeven: “gaat heen… maak alle volkeren tot discipelen [van Jezus] door hen te dopen en te onderwijzen” (Mat. 28:19). Terwijl God in het Oude Testament een verbond met het volk Israël gesloten heeft met de besnijdenis als teken dat men bij dat verbond hoort, sluit de Drie-ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest een Nieuw verbond met gelovigen uit alle volkeren. Het zichtbare teken dat men opgenomen is bij dat Nieuwe verbond, is het ritueel van de doop. De doop is in plaats gekomen van de besnijdenis. Wanneer wij de doop zien al teken van het Nieuwe verbond, moeten we vragen voor wie dit teken is bedoeld? Vaak wordt beweert dat de doop een getuigenis is voor de mensen; een soort belijdenis voor kerk en wereld dat iemand tot geloof gekomen is en uit gehoorzaam nu deze stap zet. Afgezien van het feit dat het Nieuwe Testament deze getuigenisfunctie niet kent of niet noemt, wijst de functie van symbolen of tekenen in het Oude Testament rondom een verbondssluiting in een andere richting. Bekijken we de verbondssymbolen in het OT:
Na de zondvloed heeft God met Noach een verbond gesloten: “Deze belofte doe ik jullie: nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed worden uitgeroeid, nooit weer zal er een zondvloed komen om de aarde te vernietigen.” (Genesis 9:11). De regenboog, letterlijk ‘de boog in de wolken’, symboliseert een ontspande krijgsboog en het teken voor dat verbond. Een teken voor wie? Er staat expliciet dat dit teken een functie heeft voor God:
Wanneer … in die wolken de boog zichtbaar wordt, zal Ik denken aan mijn verbond met jullie en met al wat leeft, en nooit weer zal het water aanzwellen tot een vloed die alles en iedereen vernietigt. Als Ik de boog in de wolken zie verschijnen, zal Ik denken aan het eeuwigdurende verbond tussen God en al wat op aarde leeft.” (Genesis 9:14-16)
Het teken van de regenboog is dus primair voor God bestemd dat Hij aan de belofte van zijn verbond herinnerd wordt.
Het verbond dat God met Abraham gesloten heeft, heeft als symbool de besnijdenis (Genesis 17:3-17). De ‘besnijdenis van het vlees’ draagt in zich de belofte van God het hart van zijn volk te besnijden:
“De HEER, uw God, zal uw hart besnijden en ook dat van uw nakomelingen, zodat u hem weer met hart en ziel zult liefhebben en in leven zult blijven.” (Deuteronomium 30:6).
Zoals boven aangetoond betekent de besnijdenis van het hart (Dtn. 10:16) een volledige vernieuwing van de mens; een nieuw hart en een nieuwe geest; een nieuwe schepping ofwel wedergeboorte. (Ezech. 36:25-28; Rom. 2:25-29; 4:9-12; Fil. 3:3; Joh. 3:5; 2Kor. 5:17). Dus de besnijdenis was (ook) voor God een teken om zijn belofte van de wedergeboorte waar te maken.
De Pesachviering gaat terug op de uittocht uit Egypte (Exodus 12:1-13:16); het bloed van lam was een teken voor God! Het strafgericht zou dit huis niet treffen; Gods straf zou aan dit huis voorbijgaan – dit is de letterlijke betekenis van pesach waar ons woord Pasen vandaan komt. Het teken was dus niet voor mensen bestemd maar voor God.
Tijdens een Pesachviering heeft Jezus het Nieuwe verbond ingericht. Het Avondmaal symboliseert met brood en wijn het heil dat Jezus door zijn lijden zou verwerven. Ook hier verwijst het teken naar wat God voor de mens gedaan heeft: reiniging van zonden, vooral de eenheid met Christus, in zijn dood en zijn opstanding; nieuw leven. (Joh. 6:47–58, 1Kor. 10:16–17).
Op soortgelijke manier verwijst het symbool van de doop naar het lijden, sterven, begraven en opstaan uit de dood van Jezus – dus wat Hij gedaan heeft, niet de mens. IN de doop staat vooral de eenheid met Christus centraal. Dopen betekent letterlijk ‘onderdompelen’ of ‘doordrenken’. Daarmee wordt een beweging aangeduid. Het gaat in de doop niet om een onderdompelen in water maar om een dopen in de naam van de drie-ene God. Eenvoudig gezegd: De gedoopte wordt doordrenkt met God. Een christen is eigenlijk iemand die leeft in een dynamische verbinding met Christus – hij is letterlijk ‘in Christus’. (Gal. 2:20). Hij is een ‘nieuwe schepping’ geworden (2 Kor. 5:17): Het oude leven wordt als het ware in het water begraven, en de nieuwe mens staat uit het water op. Daar verwijst de watersymboliek van het doopritueel naar. En ook deze beweging laat zien wat God gedaan heeft, niet de mens.
Kortom, de symbolische tekenen in de Bijbel rondom een verbondssluiting benadrukken in eerste instantie wat God gedaan heeft, maar vooral wat Hij belooft te gaan doen. Wie de functie van de doop definieert als iets wat de mens gedaan heeft of belooft te gaan doen, kan dit alleen wanneer hij de doop geïsoleerd wil zien van de heilsgeschiedenis.